Het Nomadische Team: Op zoek naar een vruchtbaar therapeutisch narratief

Door: Jan Olthof1 & Peter Rober

 

Inleiding.

Leo, 9 jaar, wordt voor dagbehandeling verwezen door de psychiatrische kinderkliniek waar hij bijna 3 jaar opgenomen is geweest.  In deze kliniek is de diagnose pervasieve ontwikkelingsstoornis gesteld. Leo keert zich volstrekt af van contact met anderen. Hij is als een muur van steen.

 

In dit artikel gaan we dieper in op casus van Leo. We gebruiken de casus als een illustratie voor een narratieve werkwijze, die wij het nomadische  team noemen.  Het is een werkwijze die al eerder is beschreven en toen het  team als een therapeutisch medium werd genoemd (Olthof & Vermetten, 1994). De werkwijze van het nomadisch team  is in een aantal opzichten narratief te noemen: Op de eerste plaats sluit het aan bij het narratieve denkkader, dat op taalmetaforen als verhaal, dialoog, stem en discours is gebaseerd.  Deze metaforen illustreren de narratieve gedachte dat betekenisgeving nauw is verbonden met taal en conversatie (Rober, 1997).  Op de tweede plaats sluit de werkwijze van het nomadische team aan bij het narratieve uitgangspunt dat de werkelijkheid veelvormig van aard is en niet in een waarheid of verhaal  te vatten is. Elke verhalende beschrijving van de werkelijkheid is  fragmentarisch. Steeds zullen er aspecten of zaken zijn die nog-niet-gezegd zijn. De werkwijze van het nomadische team is eropgericht om ruimte te maken voor hetgeen-nog-niet-gezegd-is (Anderson& Goolishian, 1988).  Op de derde plaats past de werkwijze van het nomadische team binnen het narratieve denkmodel, door de uitdrukkelijke nadruk die het legt op de participatie van de cliënt (Hoffman, 1991), op  co-authorship (White, 1991), en op de co-constructie van de therapeutische  realiteit  (Olthof & Vermetten, 1994).

 

Voor we verder ingaan op Leo's casus lichten we eerst de belangrijkste begrippen uit ons betoog toe. Vervolgens beschrijven we de twee kenmerkende fasen in onze werkwijze. Tensolotte keren we terug naar ons uitgangpunt en illustreren we onze werkwijze aan de hand van Leo’s casus.

 

1. De belangrijkste begrippen

1.1.  Een vruchtbaar therapeutisch narratief

Een therapeutisch narratief vormt op de eerste plaats een  denkkader, dat betrokkenen hanteren om hun waarneming van de loop van gebeurtenissen te ordenen. Elk denkkader is selectief, haalt bepaalde gebeurtenissen of ervaringen naar de voorgrond en  houdt weer andere op de achtergrond. In principe zijn er talloze ordeningen mogelijk. Daarom kan geen enkel kader aanspraak maken op waarheid. Wel kan een  denkkader meer of minder vruchtbaar zijn. Een vruchtbaar therapeutisch kader is een kader dat  het samenwerken van therapeut en client mogelijk maakt.  Op de tweede  plaats creeert een kader de therapeutische betekenisgeving doordat het verbindingen legt tussen het probleem, het verleden en een hoopvolle toekomst van verandering.  Op de derde plaats organiseert een kader de interacties tussen clienten, therapeut, het team en de instelling. Het vormt een gedeelde werkelijkheid, die als basis dient  voor de samenwerking.  

 In onze wijze van werken krijgt het therapeutisch kader zijn vorm in een therapeutisch narratief. Dat kan een verhaal zijn maar ook een brief, tekst, een leuze, een lied of anderszins. Als de cliënten zich erkend voelen door het  kader dat in het therapeutisch narratief wordt aangeboden, en zich vinden in het perspectief dat het biedt, kan de therapeutische reis beginnen.

 

1.2 Isomofisme

Het verhaal van de cliënt vindt zijn weerslag in het team. Niet alleen in hetgeen de teamleden letterlijk zeggen tijdens een teambespreking, maar ook in niet verbale expressie’s van de teamleden: in de posities die ze innemen, in de onderlinge structuur van verhoudingen, in hun zwijgen en fantasieen. Enkele voorbeelden: coalities in een gezin leiden niet zelden tot gelijkaardige coalities in een team. Een ruziënd ouderpaar kan zich weerspiegelen in ruziënde teamleden. Een overbeschermende ouder kan zijn of haar gelijke vinden in een overbeschermende therapeut, en  een bestraffende ouder in een bestraffend teamlid. Het zwijgen in het gezin weerspiegelt zich in het zwijgen in het team. Een angstig kind met klachten van psychosomatische aard is te herkennen in het teamlid dat tijdens een stafbespreking nauwelijks de mond durft open te doen. Deze weerspiegeling van het verhaal van de cliënt in het team wordt "isomorfisme" genoemd (Simon, Stierlin & Wynne, 1985).  

 

1.3. Meerstemmigheid.

Op grond van zijn of haar levensverhaal is elk teamlid gevoelig voor bepaalde aspecten van het verhaal van de cliënt (Elkaïm, 1997). Elk teamlid  formuleert zijn eigen betekenissen en interpretaties van wat de client vertelt en geeft zo een stem aan een bepaald verhaalaspect. Zo ontstaan in het team meerdere stemmen, die  verschillende verhaalsaspecten weerspiegelen. Deze meerstemmigheid van het team doet recht aan de complexiteit van verhaal van de client en voorkomt dat het eendimensionaal wordt.

 

1.4. Het Nomadische denken.

In het dagelijks functioneren van teams is het omgaan met meerstemmigheid niet eenvoudig. Vaak gaat men op zoek naar de beste benadering, de juiste verklaring, de echte reden, de beste hypothese. Teamleden trachten onderlinge verschillen zo snel mogelijk weg te werken door te zoeken naar één waarheid, naar overeenstemming of verschillen te rangschikken in een hiërarchie waarin het beste perspectief bovenaan komt te staan. Het postmoderne denken kritiseert een dergelijke unificerende werkwijze, omdat het geen oog heeft voor de complexiteit van het leven en geen ruimte laat voor wat het  intuïtieve, het onzichtbare, het onzekere, het stille en het verborgene wordt genoemd. Deleuze stelt als alternatief de metafoor van het nomadische denken voor (Deleuze, 1992, Braidotti, 1994).  Nomadisch staat hier voor rondreizen, in beweging zijn. De nomaden weten zich verantwoordelijk voor de aarde, ze maken een nederzetting, zoeken een vruchtbare plek uit om met de aarde samen te leven. Zij putten de aarde niet uit, maar reizen weer verder en verbranden de gewassen die ze niet kunnen gebruiken en het onkruid en het gras, zodat de aarde opnieuw vruchtbaar kan worden.

De metafoor ”nomadisch” slaat op een denkwijze die zich verzet tegen uitsluiting en uniformiteit.  Ze beklemtoont de gesitueerdheid van uitspraken, van lokale kennis en de relativiteit van kennis.  Zij aanvaardt geen universele waarheid, maar legt nadruk op verschillende “stemmen” die steeds op  nieuwe manieren met elkaar kunnen worden verbonden.  Deze meerstemmigheid berust op de waardering voor verschil en onderscheid.

 

1.5. Het Nomadische Team

Door de ideeën van isomorfisme en nomadische denken te combineren kan het optreden van verschillende perspectieven in teams vruchtbaar worden gemaakt. (Deleuze, 1992, Braidotti, 1994): als de leden van het team zich openstellen om te resoneren met het verhaal van de cliënt(en), ontstaan er vanuit de associaties van de teamleden nieuwe verschillen en onderscheidingen. Deze kunnen vervolgens worden gebruikt om complexiteit en meerstemmigheid in het verhaal van de cliënt in te voeren.  Door ervoor te zorgen dat niet één stem of perspectief op het verhaal overheerst of andere stemmen onderdrukt worden, scheppen teamleden een tussenruimte, waarin ze ontsnappen aan voor-de-hand-liggende betekenissen, perspectieven en het reeds-gezegde (Bakhtin,1986). In deze tussenruimte kunnen allerlei aspecten en betekenisen van het verhaal zich ontvouwen.

.

2. Twee fasen in de werkwijze van het  nomadische team

Concreet verloopt de werkwijze van het Nomadische Team in twee fasen, die wij resp. de nomadische en de narratieve fase noemen. 

In de nomadische fase wordt er bij een cliëntbespreking aan de teamleden gevraagd zich open te stellen voor het verhaal van de cliënt en de eigen beelden en associaties de vrije loop te laten.  Daarbij wordt ervan uit gegaan dat alles wat in het contact met het verhaal van een cliënt ontstaat aan fenomenen, wordt terug geleid naar de cliënt: "Alles ist der Patiënt" (Drees, 1984).  Deze procedure is een afspraak die gemaakt wordt tussen de teamleden. Het is een spelregel, geen waarheid. Naar onze mening is het een hygiënische afspraak om processen van overdracht en tegenoverdracht te kanaliseren. Het omgekeerde kan evenzeer gelden; dat wil zeggen dat de reacties van de cliënten reflecteren wat er in het team leeft.  Om echter om een veilig kader te scheppen waarin vrijuit gesproken kan worden binnen het team is het goed van de gedachte “Alles ist der Patiënt” uit te gaan. Al wat door de teamleden in het contact met de cliënt wordt ervaren (m.n. lichamelijke sensaties, dagdromen, fantasieën, associaties, de sfeer in de ruimte, de taal) wordt gezien als een resoneren met het verhaal van de cliënt (Elkaïm, 1997).  Het resonerende, associatieve proces wordt enerzijds gestimuleerd, maar anderzijds ook beschermd doordat het zich beweegt in een vrije ruimte waarin het niet vastgehecht wordt aan een specifieke subject-object relatie: de associaties worden losgemaakt van de verteller (subject) en losgemaakt van het onderwerp van van de associaties (object).  Met andere woorden, in de plaats van te zeggen “deze moeder is als een madonna”, wordt verteld over een madonna en een moeder. Voor een verdere beschrijving van dit proces verwijzen we naar Olthof & Vermetten (1994). 

In de nomadische fase vormt het vertellen van de teamleden vanuit verschillende perspectieven een ‘meerstemmig zelf’, waarmee recht wordt gedaan aan de complexiteit van het verhaal van de cliiënt.  De posities die de teamleden innemen worden gezien als posities in het gezin van de cliënt of in diens context. Coalities in het team worden gezien als een afgeleide van coalities in het cliëntsysteem. De sfeer in het team wordt gezien als een sfeer die mogelijk bij de cliënt thuis voelbaar is. Symptomatische ervaringen in het team (vb. hoofdpijn van een teamlid, benauwdheid, zich bedrukt voelen) worden als richtingaanwijzers gezien voor symptomen van de cliënt. Ook het zwijgen van de stille teamleden, de druk die op teamleden  wordt uit geoefend om een bepaalde positie te verlaten of in te nemen en kritiek op teamleden worden opgevat als aspecten van het verhaal dat de cliënt wil vertellen. Zo ontstaat er ruimte voor betekenissen die nog niet verteld of onderdrukt zijn (Anderson & Goolishian, 1988; White, 1991). 

 

Na de nomadische fase volgt de narratieve fase. In deze fase worden, als een secundair proces, de associaties van het team opgevat als deelverhalen van het verhaal van de cliënt. In het team wordt gereflecteerd over de grote lijnen en de centrale thema’s die in deze associaties naar voor komen. Vervolgens wordt in het team gezocht naar een narratief waarin de klacht in een betekenisvol verband geplaatst wordt: dat kan een psychoeducatieve uitleg zijn, en het kan ook op metafore wijze uiteengezet worden: een verhaal, een tekst, een sprookje, een gedicht, een spreuk, een brief dat als een ‘therapeutisch narratief’ aan de cliënten kan worden teruggegeven.  Zo’n therapeutisch narratief moet zoveel mogelijk de verschillende beelden, associaties en bedenkingen die in het team naar voor komen weerspiegelen. Hoewel  er naar gestreefd wordt om een therapeutisch narratief zo meerstemmig mogelijk te maken, spreekt het vanzelf dat de volledige complexiteit van diens verhaal onmogelijk te vatten is.  Er zijn altijd verhaalaspecten die nog niet verteld zijn,  stemmen die nog niet gehoord zijn.

In de nomadische fase spelen reflectie en selectie een belangrijke rol. Immers niet alle associaties van het team worden in het therapeutisch narratief  gebruikt. In aansluiting op Rober’s ideeën over het ‘innerlijk gesprek van de therapeut’ vinden we  (Rober, 1999, 2000) de volgende stappen van belang: 

Stap 1.  Het team aanvaardt dat de persoonlijk associaties die tijdens de nomadische fase naar voor komen niet betekenisloos en toevallig zijn.  Ze kunnen het resultaat zijn van de persoonlijke verhalen van de teamleden, maar ze worden ook opgeroepen en gevormd door de teambespreking over een bepaalde cliënt.  Zoals hierboven reeds werd aangehaald, kiest men voor de spelregel: “Alles ist der Patiënt”.

Stap 2.  In de reflectie over de associaties die bij teamleden naar voren komen staat het team stil bij de vraag of deze associaties voldoende zijn verbonden met de context van de cliënt.  Als dit het geval is zullen bepaalde associaties telkens terugkomen, of in dezelfde richting wijzen.  

Stap 3.  Ten slotte zoekt het team naar een constructieve en respectvolle manier waarop deze associaties in een narratieve vorm kunnen worden geïntegreerd en aan de cliënt voorgelegd. 

 

Bij het teruggeven van associaties in een therapeutisch narratief, moet het team beseffen dat deze vreemd en bedreigend voor cliënten kunnen zijn.  Het is belangrijk, zoals Andersen (1987) stelt, "to talk about not too unusual issues in a not too unusual manner".  De rijke beeldtaal van een therapeutisch narratief vormt hiervoor een extra beveiliging. Het geeft een cliënt de  vrijheid om die boodschappen  van het team te lezen of te horen die haar of hem aanspreken en andere te laten liggen. Deze keuzevrijheid wordt vergroot doordat een therapeutisch narratief rijker aan betekenissen zal zijn dan het dominante verhaal van de client zelf. Daarnaast is het van belang het therapeutisch narratief eenvoudig en bevattelijk te houden.

Als de cliënt met het aangeboden narratief instemt ontstaat een gemeenschappelijk kader van waaruit de behandeling kan starten.  Met de “ja” respons van de cliënt sluit zich dan de narratieve cirkel. Wanneer de cliënt het aangeboden  kader, dat in het theapeutisch narratief besloten ligt, niet accepteert wordt hierover met de cliënt verder gepraat om dit “neen”  zo goed mogelijk te begrijpen. Vervolgens kan er in het team opnieuw gereflecteerd worden over welke aspecten van het verhaal onvoldoende in het aangeboden narratief aan bod zijn gekomen. Van daaruit kan dan naar een nieuw narratief worden gezocht waarmee de cliënt wel kan instemmen.  Hier wordt duidelijk hoe belangrijk de participatie van de client in een narratieve werkwijze is. 

Aan de hand van de casus van Leo, die we bij het begin van dit artikel introduceerden, zullen we de werkwijze van het nomadische team verder illustreren.

 

3. Leo's Casus : De kleine bever

Leo (9 jaar) is  gedurende drie jaar opgenomen geweest in een kinderpsychiatrische kliniek, met als diagnose pervasieve ontwikkelingsstoornis.  Van daaruit werd hij verwezen naar een centrum voor dagbehandeling. Hij kon moeilijk uit zichzelf contact maken; hij slaagde er slechts in op bepaalde momenten eventjes van zijn bestaan te laten horen waarna hij zich weer terugtrok.

 

Leo's moeder zou haar  kinderen affectief verwaarloosd hebben. Daarnaast was er in het gezin ook een tekort aan essentiële verzorging: er was geen kleding en te weinig eten. Verder bleek zijn moeder voortdurend andere relaties te hebben. Zijn  vader besloot tot een scheiding.  Leo was toen vijf jaar.  Na de scheiding raakte moeder verzeild in de wereld van drugs en gokken. De kinderen werden vaak aan hun lot overgelaten. Moeder had al gauw financiële schulden . Omdat ze werd bedreigd vertrok ze plots met de kinderen naar een ander deel van het land.  Leo was samen met zijn twee oudere zusjes ineens onthecht en ontheemd; alsof ze ontvoerd werden naar een onbekende plek.  Hoewel er nog wel contact met hun vader bleef bestaan, moesten ze door de grotere afstand  hun vader toch vaak missen.  Leo  groeide nu verder geïsoleerd op. Hij slaagde er niet in een vertrouwde eigen leefwereld op te bouwen in zijn nieuwe omgeving.  De wereld waarin hij terecht kwam bleef voor hem vreemd en hij verlangde in stilte naar zijn vader.   Door zijn teruggetrokken gedrag lukte het niet om een aan hem aangepast schooltype te vinden. Het gevolg was dat hij door allerlei ontwikkelingen anderhalf jaar thuis is geweest bij zijn moeder die hem geregeld alleen in huis achterliet, ook 's avonds en 's nachts.  Zo raakte Leo hoe langer hoe meer opgesloten in zijn eigen wereldje. Het werd steeds moeilijker voor de buitenwereld om hem te bereiken. Toen Leo dan toch terug naar school begon te gaan,  bleef hij een buitenstaander. Zijn opname in de psychiatrie  verergerde zijn isolement in de buitenwereld nog.  Binnen de kliniek  bleef hij  iemand aan de rand van de groep.

 

Het is duidelijk dat Leo na drie jaar in de kinderpsychiatrische kliniek veel bereikt heeft en dat hij door de intensieve zorg een heel stuk verder is gekomen. Dat toont dat hij het zelf graag anders wil, en dat hij wil groeien. Hij lijkt ervaren te hebben dat er zich een nieuwe wereld voor hem zou kunnen ontsluiten. Er is inmiddels voor Leo een school in het speciaal onderwijs gevonden. Verder is  hij  bij zijn vader gaan wonen.  Hierover voelt hij zich erg gelukkig. Het is duidelijk dat de band met zijn vader erg goed is.

 

Na de kennismakingsperiode wordt een teambespreking georganiseerd over Leo en zijn gezin volgens de hierboven beschreven nomadische werkwijze.   In het team worden eerst in de nomadische fase de associaties en bedenkingen van de teamleden beluisterd.  Iemand vraagt zich af wat het voor een klein kind, een baby of een peuter moet betekenen als het met of zonder woorden roept: “mama?” of “papa?" of "ik heb honger en dorst, waar ben je?”   Iemand anders vult aan dat er slechts een echo van het eigen geluid te horen is:  "De echo weerkaatst tegen een muur van steen.  Er is geen mama, er is geen papa; papa is werken op de fabriek en mama is waar ze op dat moment is, veelal een vraagteken."  

Een ander teamlid voelt iets aan  van een leegte: "De innerlijke leegte waarin het kind slechts de echo van de eigen behoeften en het eigen tekort kan horen.   Zo heeft Leo zijn eigen wereld opgebouwd en is hij slechts gewend aan de echo van zijn eigen stem en gedachte."

Weer een ander teamlid vraagt zich af: "Wat moet een hulpverlener doen wanneer Leo zich achter zijn muur heeft teruggetrokken en opgesloten zit? Moet je hem met rust laten in zijn wereld van steen en ervan uitgaan dat hij gelukkig is in zijn eigen wereld?  Of moet je als hulpverlener een appèl op Leo blijven doen en proberen achter zijn muur te komen.  Als hij nu zou roepen 'Mama, Papa? Ben jer er?' en als er nu wel iemand is die antwoordt 'ik ben er', hoe zou Leo dan reageren? "

Daarop antwoordt iemand: "Leo kent slechts een echo.  Als een hulpverlener in die angstwekkende leegte stapt, zal Leo dat niet kunnen dragen.  Hij heeft een gevoel van verlatenheid en zit in een ruimte waarin hij zich niet heeft kunnen hechten.  Er is  slechts een hechting aan zijn eigen echo ontstaan."

Een ander teamlid vult aan: "Leo wil graag komen in één van de twee leefgroepen van het dagbehandelingscentrum.  Hij vindt het er fijn. Dat wil zeggen dat er in ieder geval een basis is voor hechting."

 

In de narratieve fase worden de associaties en ideeën die in de teambespreking naar voor kwamen gebundeld.  Het is alsof er twee stemmen klinken: of Leo moet met rust gelaten worden, of hij moet geappeleerd worden op zijn mogelijkheden tot contact. Echter, alleen met rust laten zou een herhaling zijn van zijn verlating door zijn moeder.  Alleen appeleren zou veel angst induceren bij Leo.  Vanuit de idee van respect voor de meerstemmigheid, gaat het team op zoek naar een verhaal dat zoveel mogelijk aansluit bij beide stemmen. Vanuit associaties op de metafoor van de "echo" begint iemand het verhaal van “De Kleine Bever” (Mc.Donald & Fox-Davies, 1996) te vertellen. Het verhaal gaat over de bever die alleen is en die op een bepaald moment op weg gaat om vriendjes te zoeken.  Het verhaal beschrijft de eigen, afgesloten wereld van de bever, maar sluit ook aan bij het verlangen naar verandering en contact, zoals ook Leo dat op zijn eigen wijze heeft overgebracht. Het verhaal wordt enigzins bewerkt, zodat de ideeën uit het team er meer in weerspiegeld worden.  Dan wordt het aan Leo voorgelezen.

 

"Kleine bever was alleen"

Kleine bever woonde aan de rand van een heel groot meer, in een uitgestrekt bos.  Hij was alleen. Hij voelde zich verdrietig. Hij wilde zo graag een vriendje.

 

 Op een dag riep kleine bever heel hard over het meer:

-“Ik wil een vriendje”.

En van de andere kant van het meer kwam het antwoord:

-“Ik wil een vriendje”.

Hé, dacht kleine bever, daar woont iemand.

En nog eens riep hij:

-“Ik wil een vriendje”.

En van de andere kant van het meer klonk het:

-“Ik wil een vriendje.

-"Ik voel me alleen”, riep kleine bever.

-“Ik voel me alleen”. klonk het van de andere kant. 

 

En zo kwam het dat kleine bever besloot om met zijn boot op zoek te gaan naar de stem aan de andere kant van het meer. En toen kleine bever eenmaal in zijn boot zat kwam hij een eend tegen die daar alleen op het water zwom. Kleine bever vroeg:

-“Was jij het die riep 'ik wil een vriendje'”?

-“Nee”, zei de eend, “ik heb niet geroepen, maar ik wil wel een vriendje, ik ben wel alleen.

-“Stap dan in mijn boot", zei kleine bever, “dan varen we samen verder”. Even later kwamen ze een otter tegen.

-“Heb jij geroepen om een vriendje?”, zei kleine bever.

-“Nee”, zei de otter, “maar ik wil wel een vriendje en ik ben alleen”.

-“Stap maar in mijn boot, kom maar bij ons zitten”, zei de kleine bever tegen de otter en met z'n drieën voeren ze verder. Even later kwamen ze een schildpad tegen.

-“Was jij het die riep 'ik wil een vriendje'?”

-“Nee”, zei de schildpad, “ik riep niet, maar ik wil wel een vriendje en ik ben alleen”.

-“Ga maar met ons mee, stap maar in de boot”, zei kleine bever en met z'n vieren voeren ze verder in de boot tot ze aan de overkant van het meer kwamen. Daar woonde een wijze oude bever en aan die bever vertelde kleine bever zijn verhaal. De oude wijze bever hoorde het verhaal aan en vertelde:

 -“Aan de andere kant van het meer woont altijd de echo. Als je verdrietig bent en alleen, is de echo verdrietig en alleen. En als je blij bent is de echo blij”.

 -“Ja, maar ik ben alleen”, zei de kleine bever, “ik heb geen vriendjes”.

-“En ik dan?” zei de eend.

-“En ik dan?” zei de otter.

-“En ik dan?” zei de schildpad.

-“Dat is waar”, zei kleine bever, “jullie zijn mijn vriendjes geworden, ik ben niet meer alleen”.

En luid riep hij:

-“Ik ben niet meer alleen”.

En aan de overkant van het meer hoorde hij:

-“Ik ben niet meer alleen. Ik heb vriendjes. Ik heb vriendjes".

 

Het verhaal slaat aan bij Leo. Dat blijkt wanneer hij in de behandeling samen met zijn vader en de school steeds meer over zijn thuissituatie en zijn verleden begint te vertellen.  Dat  doet hij echter steeds binnen de veiligheid van een verhaal.   Hij speelt dan de Kleine Bever die vertelt hoe hij op een eiland woont.   Hij vertelt ook dat hij een nest gebouwd heeft.  Zijn nest  is door een ingenieuze architect gebouwd, want er zijn vele  gangetjes en deurtjes, en kamers achter kamers, en kamers achter kamers achter kamers.  Maar Leo vertelt, en hij ontsluit steeds meer de toegang.

 

Ook voor de groepsbegeleiding vormt het verhaal van de bever een werkbaar therapeutisch kader. In het verhaal gaat het initiatief van de bever uit. In het team wordt afgesproken om Leo niet te gaan belegeren en hem persé in de groep te willen laten functioneren. Hij mag voorlopig aan de rand te functioneren. De groepsleiding neemt zich voor te proberen de eend te zijn, de otter en de schildpad die met hem in de boot mee mogen.  Of de wijze oude bever die hem met rust laat maar hem wel een kader aanbiedt om zijn leven te begrijpen. Dit betekent dat de groepsleiding Leo niet rechtstreeks zal benaderen maar gebruik zal maken van indirecte technieken. Zo zal hij de gelegenheid krijgen zich geleidelijk en met een omweg in te voegen.   Er was bijvoorbeeld al gebleken dat communicatie beter gaat als hij niet rechtstreeks wordt aangekeken. Het appèl op Leo om de anderen rechtstreeks aan te kijken en om rechtstreeks te communiceren is te zwaar en doet hem terugschrikken.  Daarom wordt ervoor geopteerd  hem de gelegenheid te geven om van aan de rand toe te kijken en het groepsproces te volgen.  Dat kan het hem makkelijker maken om via een opstapje zijn weg naar de groep te vinden.   Zo zal Leo tijdens activiteiten, groepsgesprek of tijdens de maaltijd vaak intensief volgen wat er gebeurt om dan tegen de groepsleiding te zeggen:

"Zeg maar tegen .. dat ..”.

Waar de groepsleiding eerst tegen hem zei om dingen rechtstreeks aan de betrokkene te vertellen of te vragen,  laat ze Leo nu weten dat zijn bijdrage op prijs gesteld wordt:

“Dankjewel, Leo, voor je bijdrage”

Vervolgens gaat het proces in de groep gewoon verder. Hiertoe is in de groep al uitgelegd dat sommige kinderen heel goed kunnen praten en vertellen, en dat andere kinderen heel goed kunnen luisteren. Leo is iemand die heel goed kan luisteren en goed kan volgen wat er gebeurt. En de groepsleiding zal Leo helpen om dat wat hij belangrijk vindt op de plaats van bestemming te brengen en aan de andere kinderen te vertellen. Het effect van deze benadering is dat hij zich toenemend gestimuleerd voelt om zijn observaties mede te delen; eerst aan de groepsleiding zelf, maar toenemend ook aan de kinderen.

 

Besluit

Aan de hand van de casus van Leo hebben we onze  benadering van het  nomadische team uitgelegd.  Deze benadering is gebaseerd op ideeën van isomorfisme en  resonanties tussen cliënt (het gezin) en therapeut.  Daarbij wordt de dialoog met de cliënt (het gezin) gezien als een voorwaarde om te werken.   Het is in  de ontmoeting met de cliënt (het gezin) dat er iets ontstaat dat een vruchtbare therapeutisch proces mogelijk maakt.  Het nomadische denken, geïnspireerd door Gilles Deleuze, verwijst naar een denkwijze waarin meestemmigheid en verschil in teams  gewaardeerd wordt en gebruikt wordt om het therapeutisch proces te bevorderen. 

De metafoor van de nomade illustreert de wijze waarop in de benadering van het nomadische team omgegaan wordt met narratieven en kaders: ze zijn steeds tijdelijk, voorlopig, lokaal.  De nomaden zijn steeds onderweg.  Ze trekken  rond en zoeken  naar een vruchtbare plaats om een tijdelijke nederzetting te maken.  Dat wordt hun verblijfplaats voor een bepaalde periode, tot ze weer verder reizen.  Op dezelfde wijze is een therapeutisch kader, dat door het therapeutisch narratief wordt gecreeerd, een tijdelijke nederzetting, die nu vruchtbaar is, en die de betrokkenen helpt samen te leven en te werken aan hun groei en ontwikkeling.  Tot het tijd is om verder te trekken en op zoek te gaan naar een nieuwe vruchtbare plek.

Referenties

Andersen, T. (1987). The Reflecting Team.  Family Process, 26, 415-428.

 

Anderson, H. & Goolishian, H. (1988).  Human Systems as Linguistic Systems.  Family Process, 26, 415-428.

 

Bakhtin, M.M. (1986).  Speech  Genres & Other Late Essays.  Austin (Tx): University of Texas Press.

 

Braidotti, R. (1994).  Nomadic Subjects.  New York: Colombia University Press.

 

Deleuze, G. (1992).  Denken in plooien.  Kampen: Kok Agora.

 

Drees, A. (1984).  Persoonlijke mededeling.

 

Elkaïm, M. (1997).  If you love me, don't love me: undoing reciprocal double binds and other methods of change in couple and family therapy.  Northvale (N.J.): Jason Aronson.

 

Hoffman, L. (1991).  A Reflexive Stance for Family Therapy.  Journal of Strategic and Systemic Therapy, 10, 3&4, 4-17.

 

MacDonald A. & Fox-Davies, S. (1996).  Kleine Bever en de Echo.  Rotterdam: Lemniscaat.

 

Olthof, J. & Vermetten, E. (1994).  De Mens Als Verhaal.  Narratieve strategieën in psychotherapie met kinderen en volwassen.  Utrecht: De Tijdstroom.

 

Rober, P. (1997).  Nieuwe Metaforen voor de Gezinstherapie : Van de cybernetica tot het narratieve paradigma.  In : Migerode, L. & Rober, P. (Eds.). Conversaties en Verhalen (pp.15-42).  Leuven : Garant.

 

Rober, P. (1999). The Therapist's Inner Conversation:  Some ideas about the self of the therapist, therapeutic impasse and the process of reflection.  Family Process, 38, 209-228.

 

Rober, P. (2000). Het Innerlijke Gesprek van de Therapeut in de Praktijk van de Gezinstherapie.  Systeemtherapie, 12, 86-110.

 

Simon, F.B., Stierlin, H. & Wynne, L.C. (1985).    The Language of Family Therapy: A systemic vocabulary and sourcebook.  New York: Family Process Press.

 

White, M. (1991).  Deconstruction and Therapy.  Dulwich Centre Newsletter, 3, 1-21.

 

 

Samenvatting:

Aan de hand van de casus van een 9 jarige jongen die de diagnose kreeg van pervasieve ontwikkelingsstoornis,   leggen de auteurs hun  benadering van het  nomadische team uit.  Deze benadering is gebaseerd op ideeën van isomorfisme en  resonanties tussen cliënt (het gezin) en therapeut.  Het nomadische denken, geïnspireerd door Gilles Deleuze, verwijst naar een denkwijze waarin meestemmigheid en verschil in teams  gewaardeerd wordt en gebruikt wordt om het therapeutisch proces te bevorderen.  Het nomadisch team kan gebruikt worden als een manier om een therapeutisch narratief uit te werken die als kader kan dienen voor  vruchtbare therapeutische ontmoeting. 

 

 

 

Abstract: The Nomadic Team: In Search of a Fruitful Therapeutic Narrative.

The case of a 9 year old boy, diagnosed with persvasive development disorder, is used to illustrate the approach of the nomadic team.  This approach is based on ideas of isomophism and resonance between the client (family) and the therapist.   Nomadic thinking is inspired by ideas of Gilles Deleuze, and refers to  polyphony in teams and to the appreciation of differences as a way to enhance the therapeutic process.  Through the approach of the nomadic team a therapeutic narrative can be created that can be used as a frame for a fruitful therapeutic encounter.  A participative dialogue with the client (family) is considered as a prerequisite to work together.

 

[1] Zelfstandig gevestigd psychotherapeut, als behandelingsconsulent verbonden aan het Rotterdams Medisch Pedagogisch Instituut te Barendrecht.  Supervisor van de NVRG en van de Nederlands Vereniging voor Hypnotherapie (NvvH).  Correspondentieadres: Oranjeplein 6, 6241 EN Bunde.

[2] Psycholoog-gezinstherapeut en erkend opleider Gezinstherapie, werkzaam in het opleidingsinstituut Feelings & Context (Antwerpen), CGGZ MenSana (Antwerpen),  het opleidingsinstituut Kern (Sint Niklaas) en in de afdeling Relatie- en Gezinsstudies aan de Faculteit Psychologie van de Rijksuniversiteit van Gent.